Kleincellige longkanker

Wat is kleincellige longkanker?

Longkanker kan kleincellig of niet-kleincellig zijn. Ongeveer  15% van de gevallen van longkanker is kleincellig. Deze vorm van kanker kenmerkt zich door hele kleine, kwetsbare cellen die zich bijzonder snel delen. Hierdoor kunnen zij zich razendsnel door het lichaam verspreiden. Vaak is kleincellige longkanker dan ook al uitgezaaid op het moment dat klachten ontstaan. De behandeling van kleincellig longkanker is  anders dan bij niet kleincellige longkanker. In de meeste gevallen zal er niet operatief worden ingegrepen, maar wordt er behandeld door middel van radiotherapie (bestraling) en chemotherapie.

De symptomen

De klachten of symptomen van longkanker worden niet alleen veroorzaakt door de tumor zelf, ook de eventuele uitzaaiingen door het lichaam en hun invloed op de werking van andere organen, kunnen klachten veroorzaken.

Klachten die als direct gevolg van de tumor ontstaan, zijn bijvoorbeeld: hoesten, opgeven van bloed bij het slijm, kortademigheid met soms een piepende ademhaling en herhaaldelijk optredende ontstekingen van de luchtwegen.

Ook als gevolg van de uitzaaiingen kunnen diverse klachten of symptomen optreden. Door vergrote lymfklieren kan een dichtdrukken van de holle bovenste lichaamsader optreden (vena cava superior syndroom) gekenmerkt door uitgezette aderen in de hals, opgezet gelaat en armen en klachten van hoofdpijn en pijn en stuwing in het hoofd bij het voorover bukken. Heesheid kan een gevolg zijn van het kapot gaan van de zenuw die naar de stemband gaat door druk van vergrote lymfeklieren of door de tumor zelf. Pijn in de borstkas kan optreden door ingroei in de borstwand. Slikklachten kunnen ontstaan door vergrote lymfeklieren die de slokdarm dicht drukken.

Omdat deze tumor zich snel uitzaait door het lichaam, kunnen ook klachten elders in het lichaam optreden. Botpijnen zowel in de rug als in de armen of benen berusten op uitzaaiingen in het bot. Hoofdpijn kan berusten op uitzaaiingen in de hersenen. Uitzaaiing in de lever kan pijn geven maar ook verantwoordelijk zijn voor geelzucht. Idem: ook bij niet-kleincellig
De tumorcellen kunnen ook een soort stoffen afscheiden, of endocriene klieren (klieren die bepaalde stoffen aanmaken of afgeven) beïnvloeden. Hierdoor kan bijvoorbeeld een laag natrium gehalte in het bloed ontstaan en het kalkgehalte in het bloed kan worden verhoogd. Ook kunnen er symptomen optreden die passen bij vervrouwelijking van de man zoals borstontwikkeling en verlies van het mannelijk beharingpatroon.

Welke onderzoeken gebeuren er bij het vermoeden op het bestaan van longkanker?

De onderzoeken die worden gedaan, zijn erop gericht om vast te stellen of er werkelijk sprake is van longkanker, welk type longkanker, na te gaan of er sprake is van uitzaaiingen van de tumor en of de persoon wel of geen andere beperkingen heeft, waardoor bepaalde behandelingen niet mogelijk zijn.

Wanneer men met deze klachten die op longkanker wijzen naar de arts gaat, zal deze een aantal vragen stellen om achter de mogelijke oorzaak van de klachten te komen. Ook zal de arts willen weten hoe de algehele gezondheidstoestand van de patiënt is. Met name het voorkomen van hartklachten en de eventuele al bestaande longklachten moeten in kaart worden gebracht. De arts zal de patiënt onderzoeken en er hierbij vooral op letten of er vergrote lymfklieren en een vergrote lever te vinden zijn. Bloedonderzoek helpt niet direct voor het vaststellen van een tumor maar kan wel iets zeggen of er in bepaalde organen uitzaaiingen zijn zoals de lever en het skelet.

Belangrijke onderzoeken zijn: een longfoto, waarop een mogelijke tumor is te zien; een CT-scan van de borstkas en de bovenbuik, waarop de precieze plaats van de tumor kan worden vastgesteld en de relatie van de tumor  met de omgevende weefsels. Ook eventueel vergrote lymfeklieren en eventuele uitzaaiingen naar de lever en bijnieren zijn hierop te zien. Een bronchoscopie (het in de luchtweg kijken met een flexibele kijker) maakt ook deel uit van het onderzoek, waarbij het mogelijk is weefsel te verkrijgen voor onderzoek. Afhankelijk van de klachten en de uitslagen van eerdere onderzoeken (lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek) worden aanvullende onderzoeken gedaan om de uitgebreidheid van de tumor en eventuele uitzaaiingen op te sporen.

Gebruikelijk is om naast de CT-scan van de borstkas en bovenbuik een onderzoek naar de toestand van het skelet te doen door middel van een skeletscan (een onderzoek met behulp van een radioactieve stof) of MRI scan van bekken en ruggenwervels en onderzoek te doen of er uitzaaiingen zijn in het centraal zenuwstelsel door middel van een CT-scan van de hersenen. Door middel van laboratorium onderzoek worden eventuele uitzaaiingen opgespoord en wordt nagegaan of er afwijkingen zijn wat betreft het zout (natrium) gehalte en kalk (calcium) gehalte. Belangrijk is ook de meting het aantal witte bloedlichaampjes (leukocyten) en bloedplaatjes (thrombocyten) vanwege de mogelijke behandeling met cytostatica.
Welke rol de PET-scan speelt in de diagnostiek van het kleincellig longkanker is op dit moment nog onduidelijk.

De behandeling

Het voorgaande onderzoek is bedoeld om vast te stellen of er sprake is van beperkte (limited disease) of uitgebreide ziekte (extensive disease).

Wanneer er sprake is van zeer kleine tumor zonder tekenen van uitzaaiing volgt chirurgische behandeling waarbij de tumor met omringend weefsel wordt verwijderd, gevolgd door behandeling met chemotherapie. Dit laatste gebeurt om eventuele zeer kleine uitzaaiingen, die met de onderzoeken niet zijn te vinden, uit te roeien. Vaak wordt de diagnose kleincellige longkanker pas na de operatie gesteld.
Bijna nooit is chirurgische verwijdering van de tumor mogelijk, omdat er te veel uitzaaiingen zijn, en is  behandeling met chemotherapie de standaardbehandeling. Meestal gaat het hierbij om 5 of 6 kuren van een combinatie van verschillende celdodende geneesmiddelen. Als de ziekte beperkt is tot de borstkas wordt vaak gekozen voor een gelijktijdige behandeling van chemotherapie met radiotherapie, soms ook eerst chemotherapie gevolgd door radiotherapie (bestraling) op de tumor en klieren in de borstkas en op het hoofd. Dit laatste is nodig, omdat geneesmiddelen niet goed doordringen in de hersenen en eventueel aanwezige microscopisch kleine uitzaaiingen daar niet worden uitgeroeid.

Overlevingskansen

Niet-kleincellige longkanker
Bij het inschatten van de overleving wordt gebruik gemaakt van een mediane overleving. Dit wil zeggen dat op dat tijdstip 50% van de patiënten met die vorm van kanker overleden zijn of overleven. Ook wordt gebruik gemaakt van de 5 jaars overleving: dit wil zeggen welke percentage van de mensen met deze vorm van kanker overleven 5 jaar na het stellen van de diagnose.
Wordt longkanker niet behandeld dan is de mediane overleving 6 maanden. Na chirurgische behandeling is de vijfjaars overleving ongeveer 40%. Dit is mede afhankelijk van de uitgebreidheid van de tumor. (zie ook: Chirurgie) De vijfjaars overleving na radiotherapie is 5-10% ook weer mede afhankelijk van de grootte van de tumor en eventuele uitzaaiingen. (zie ook: Radiotherapie) Voor chemotherapie geldt een vijfjaars overleving kleiner dan 1%. (zie ook: Chemotherapie).

Kleincellige longkanker
De overlevingskansen worden bepaald door de uitgebreidheid van de ziekte, de algemene toestand van de patiënt, een aantal bloedbepalingen (melkzuur dehydrogenase (LDH), alkalische phosphatase , eiwitgehalte en zout (natrium) gehalte) en de reactie op de behandeling.
De overleving na 3 jaar is bij beperkte ziekte (limited disease) die behandeld is met chemotherapie en radiotherapie boven de 20%. Behandeld met chemotherapie alleen is de 3 jaar overleving slechts 9%.
De overleving bij uitgebreide ziekte (extensive disease) is somberder: een 5 jaars overleving van 1.6%. De gemiddelde overleving is ongeveer 8 tot 9 maanden.

Mesothelioom
De mediane overleving (d.w.z. dat 50% van de patiënten nog in leven is) is afhankelijk van het stadium tussen de 11 en 22 maanden.

Niet-kleincellige longkanker

Wat is niet-kleincellige longkanker?

De niet-kleincellige vorm van longkanker wordt gekenmerkt door vrij grote cellen. Deze cellen hebben ook een bepaalde rangschikking in het weefsel. Op grond van een aantal kenmerken van de cel en de rangschikking worden onderscheiden: plaveiselcelcarcinoom (van bedekkende cellen uitgaande van de luchtwegen), adenocarcinoom (van cellen uitgaande van het longweefsel) en grootcelligcarcinoom (ook uitgaande van het longweefsel maar grotere cellen en zonder bekende structuren). De groeisnelheid van deze vormen is verschillend: de plaveiselcel groeit het langzaamst en de grootcellige tumorcel het snelst. In vergelijking met kleincellig longkanker, zaaien deze celtypen zich relatief langzaam uit door het lichaam (via de lymfebanen naar de lymfeknopen en via de bloedbaan naar verschillende organen). In welk stadium van de tumorgroei dit precies gebeurt, is niet duidelijk maar het lijkt waarschijnlijk dat dit al gebeurt voordat de tumor klachten veroorzaakt. Dit komt omdat de tumor al langere tijd in het lichaam gegroeid is, voordat zij kan worden ontdekt. In de periode tussen het ontstaan van de tumor en het tijdstip waarop deze tumor vastgesteld wordt liggen soms vele jaren. In die periode kan de tumor zich uitzaaien door het lichaam.

Waardoor ontstaat longkanker?

De belangrijkste oorzaak van een longtumor is het roken van sigaretten. Ook het roken van sigaren en pijp vergroot de kans op het krijgen van longkanker net zoals sommige beroepen. Door de langdurige inwerking van door schadelijke stoffen veroorzaakte prikkels, ontstaan er veranderingen in het genetisch materiaal van de cel, waardoor deze uiteindelijk gaat ontsporen; ook het mechanisme om een ontspoorde cel op te ruimen wordt geremd door de toxische stoffen in de rook waardoor een ontstane kankercel ongehinderd kan groeien in plaats van opgeruimd te worden.: de cel trekt zich niets meer aan van de normale verbanden en groeit onbelemmerd door mede ten koste van weefsel in de omgeving. Bovendien hebben deze cellen de neiging zich ook elders in het lichaam te nestelen en uit te groeien tot metastasen (= uitzaaiingen) van de tumor.

Wat zijn de symptomen van longkanker?

De symptomen van longkanker kunnen zeer wisselend zijn en zijn mede afhankelijk van de plaats en de grootte van de tumor en van eventuele uitzaaiingen. In het begin, als de tumor nog relatief klein is, hoeven er geen symptomen te zijn en wordt de tumor dikwijls bij toeval gevonden. Achteraf blijken er dan toch soms al meer vage algemene symptomen te zijn, zoals zich niet helemaal fit voelen, minder eetlust en soms ook wat vermagering. Symptomen die meer in de richting van longkanker wijzen zijn: optreden van prikkelhoest, veranderd hoestpatroon, dus anders gaan hoesten dan gebruikelijk zoals het rokershoestje, bloed ophoesten, toename van de kortademigheid, herhaaldelijke luchtweg infecties, pijn in de borstkas, en pijnen elders in het lichaam afhankelijk van de mogelijke uitzaaiing.

Welke onderzoeken gebeuren er bij het vermoeden op het bestaan van longkanker?

De onderzoeken die worden gedaan, zijn erop gericht om vast te stellen of er werkelijk sprake is van longkanker, welk type longkanker, na te gaan of er sprake is van uitzaaiingen van de tumor en of de persoon wel of geen andere beperkingen heeft, waardoor bepaalde behandelingen niet mogelijk zijn.

Wanneer men met deze klachten die op longkanker wijzen naar de arts gaat, zal deze een aantal vragen stellen om achter de mogelijke oorzaak van de klachten te komen. Ook zal de arts willen weten hoe de algehele gezondheidstoestand van de patiënt is. Met name het voorkomen van hartklachten en de eventuele al bestaande longklachten moeten in kaart worden gebracht. De arts zal de patiënt onderzoeken en er hierbij vooral op letten of er vergrote lymfklieren en een vergrote lever te vinden zijn. Bloedonderzoek helpt niet direct voor het vaststellen van een tumor maar kan wel iets zeggen of er in bepaalde organen uitzaaiingen zijn zoals de lever en het skelet.

Belangrijke onderzoeken zijn: een longfoto, waarop een mogelijke tumor is te zien; een CT-scan van de borstkas en de bovenbuik, waarop de precieze plaats van de tumor kan worden vastgesteld en de relatie van de tumor  met de omgevende weefsels. Ook eventueel vergrote lymfeklieren en eventuele uitzaaiingen naar de lever en bijnieren zijn hierop te zien. Een bronchoscopie (het in de luchtweg kijken met een flexibele kijker) maakt ook deel uit van het onderzoek, waarbij het mogelijk is weefsel te verkrijgen voor onderzoek. Afhankelijk van de klachten en de uitslagen van eerdere onderzoeken (lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek) worden aanvullende onderzoeken gedaan.

Het belangrijkste aanvullende onderzoek is een PET-scan  waardoor men een beter inzicht kan krijgen of er elders in het lichaam (de lymfeknopen en andere organen) uitzaaiingen zitten. Ook wordt er bij een uitgebreide tumor onderzocht of er uitzaaiingen in de hersenen zijn met een CT-scan of neurologisch onderzoek (hiervoor is de PET-scan niet geschikt). Op grond van deze uitslagen wordt bij actieve lymfklieren op de PET-scan in de borstkas een mediastinoscopie verricht (een kijkoperatie achter het borstbeen om stukjes van de lymfeknopen te kunnen uitnemen) om zeker te zijn of er wel of geen uitzaaiingen in deze klieren zitten. Verder zal de arts hart- en longfunctie controleren door een blaastest en wordt er een hartfilm gemaakt als screening op hartziekten. De conditie van deze organen is belangrijk om in te schatten welke behandelingen mogelijk zijn.

Welke behandelingen?

Hoe de niet-kleincellige longkanker behandeld wordt hangt af van het type (plaveisel-, adenorcarcinoom of grootcellig), en of er sprake is van een EGFR-mutatie. De behandelingsmogelijkheden zijn: operatie (chirurgie), waarbij de tumor met het omringende longweefsel wordt verwijderd; bestraling (radiotherapie), waarbij de tumor en de aangrenzende lymfeknopen worden bestraald hetzij om te proberen genezing te bereiken hetzij om de klachten te verminderen; behandeling met celdodende geneesmiddelen (chemotherapie), wanneer de ziekte reeds uitzaaiingen heeft; en combinaties van behandelingsmodaliteiten zoals chemotherapie gevolgd door chirurgie; chemotherapie tegelijk met of gevolgd door radiotherapie; of chirurgie gevolgd door radiotherapie. Ook kan er gekozen worden voor een doelgerichte therapie wanneer er sprake is van een EGFR-mutatie.

Welke behandeling zinvol is, hangt af van de uitkomsten van de onderzoeken. Is er sprake van een lokale ziekte en zijn de long- en hart- reserves voldoende, dan zal een operatie worden voorgesteld. Zijn er uitzaaiingen van de tumor dan wordt gekozen voor een andere behandeling. Is er alleen sprake van uitzaaiingen in de lokale lymfeknopen dan wordt als behandeling (deels is dit nog experimenteel) chemotherapie gevolgd door chirurgie of radiotherapie voorgesteld. Zijn er uitzaaiingen op afstand dan wordt chemotherapie voorgesteld. Als een EGFR-mutatie kan worden vastgesteld zal worden gekozen voor een doelgerichte therapie met een TKI.

Overlevingskansen

Niet-kleincellige longkanker
Bij het inschatten van de overleving wordt gebruik gemaakt van een mediane overleving. Dit wil zeggen dat op dat tijdstip 50% van de patiënten met die vorm van kanker overleden zijn of overleven. Ook wordt gebruik gemaakt van de 5 jaars overleving: dit wil zeggen welke percentage van de mensen met deze vorm van kanker overleven 5 jaar na het stellen van de diagnose.
Wordt longkanker niet behandeld dan is de mediane overleving 6 maanden. Na chirurgische behandeling is de vijfjaars overleving ongeveer 40%. Dit is mede afhankelijk van de uitgebreidheid van de tumor. (zie ook: Chirurgie) De vijfjaars overleving na radiotherapie is 5-10% ook weer mede afhankelijk van de grootte van de tumor en eventuele uitzaaiingen. (zie ook: Radiotherapie) Voor chemotherapie geldt een vijfjaars overleving kleiner dan 1%. (zie ook: Chemotherapie).

Kleincellige longkanker
De overlevingskansen worden bepaald door de uitgebreidheid van de ziekte, de algemene toestand van de patiënt, een aantal bloedbepalingen (melkzuur dehydrogenase (LDH), alkalische phosphatase , eiwitgehalte en zout (natrium) gehalte) en de reactie op de behandeling.
De overleving na 3 jaar is bij beperkte ziekte (limited disease) die behandeld is met chemotherapie en radiotherapie boven de 20%. Behandeld met chemotherapie alleen is de 3 jaar overleving slechts 9%.
De overleving bij uitgebreide ziekte (extensive disease) is somberder: een 5 jaars overleving van 1.6%. De gemiddelde overleving is ongeveer 8 tot 9 maanden.

Mesothelioom
De mediane overleving (d.w.z. dat 50% van de patiënten nog in leven is) is afhankelijk van het stadium tussen de 11 en 22 maanden.